Ik lees.
I read.
Ik lees een letter.
I read a letter (character).
Ik lees een woord.
I read a word.
Ik lees een zin.
I read a sentence.
Ik lees een brief.
I read a letter.
Ik lees een boek.
I read a book.
Ik lees.
I read.
Jij leest.
You read.
Hij leest.
He reads.
Ik schrijf.
I write.
Ik schrijf een letter.
I write a letter (character).
Ik schrijf een woord.
I write a word.
Ik schrijf een zin.
I write a sentence.
Ik schrijf een brief.
I write a letter.
Ik schrijf een boek.
I write a book.
Ik schrijf.
I write.
Jij schrijft.
You write.
Hij schrijft.
He writes.
De dagen van de week
The days of the week
Maandag
Monday
Dinsdag
Tuesday
Woensdag
Wednesday
Donderdag
Thursday
Vrijdag
Friday
Zaterdag
Saturday
Zondag
Sunday
Dag
Day
Week
Week
Weekend
Weekend