Numeri – In l’olandese
Numeri – In l’olandese
- Io conto:
Ik tel: - uno, due, tre
een, twee, drie - Io conto fino a tre.
Ik tel tot drie. - Continuo a contare:
Ik tel verder: - quattro, cinque, sei,
vier, vijf, zes, - sette, otto, nove
zeven, acht, negen - Io conto.
Ik tel. - Tu conti.
Jij telt. - Lui conta.
Hij telt. - Uno. Il primo.
Een. De eerste. - Due. Il secondo.
Twee. De tweede. - Tre. Il terzo.
Drie. De derde. - Quattro. Il quarto.
Vier. De vierde. - Cinque. Il quinto.
Vijf. De vijfde. - Sei. Il sesto.
Zes. De zesde. - Sette. Il settimo.
Zeven. De zevende. - Otto. L’ottavo.
Acht. De achtste. - Nove. Il nono.
Negen. De negende. - I mesi dell’anno
De maanden van het jaar - Gennaio
Januari - Febbraio
Februari - Marzo
Maart - Aprile
April - Maggio
Mei - Giugno
Juni - Luglio
Juli - Agosto
Augustus - Settembre
September - Ottobre
Oktober - Novembre
November - Dicembre
December - Mese
Maand - Anno
Jaar