In cucina – In l’olandese
In cucina – In l’olandese
- Hai una nuova cucina?
Heb jij een nieuwe keuken? - Cosa vuoi cucinare oggi?
Wat wil je vandaag koken? - La cucina è elettrica o a gas?
Kook jij elektrisch of op een gasfornuis? - Taglio le cipolle?
Zal ik de uien snijden? - Pelo le patate?
Zal ik de aardappelen schillen? - Lavo l’insalata?
Zal ik de sla wassen? - Dove sono i bicchieri?
Waar zijn de glazen? - Dove sono le stoviglie?
Waar is het servies? - Dove sono le posate?
Waar is het bestek? - Hai un apriscatole?
Heb je een blikopener? - Hai un apribottiglie?
Heb je een flessenopener? - Hai un cavatappi?
Heb je een kurkentrekker? - Fai bollire la zuppa in quella pentola?
Kook je de soep in deze pot? - Cuoci il pesce in quella padella?
Braad je de vis in deze pan? - Cuoci la verdura su quella griglia?
Gril je de groenten op deze grill? - Io preparo la tavola.
Ik dek de tafel. - Ecco i coltelli, le forchette e i cucchiai.
Hier zijn de messen, de vorken, en de lepels. - Ecco i bicchieri, i piatti e i tovaglioli.
Hier zijn de glazen, de borden, en de servetten. - Acqua
Water - Piscina
Zwembad - Bagnino
Strandmeester - Tavoletta
Kickboard - C’è il bagnino?
Is er een strandmeester? - Qual è l’orario?
Tijdens welke tijden? - L’acqua è fredda?
Is het water koud? - Costume da bagno
Zwempak - Calzoncini da bagno
Zwembroek - Occhiali da sole
Zonnebril - Teli
Handdoeken - Protezione solare
Sunblock