Frutti e generi alimentari – In l’olandese
Frutti e generi alimentari – In l’olandese
- Io ho una fragola.
Ik heb een aardbei. - Io ho un kiwi e un melone.
Ik heb een kiwi en een meloen. - Io ho un’arancia e un pompelmo.
Ik heb een sinaasappel en een grapefruit. - Io ho una mela e un mango.
Ik heb een appel en een mango. - Io ho una banana e un ananas.
Ik heb een banaan en een ananas. - Io preparo una macedonia.
Ik maak een fruitsalade. - Io mangio un toast.
Ik eet toast. - Io mangio un toast con il burro.
Ik eet toast met boter. - Io mangio un toast con burro e marmellata.
Ik eet toast met boter en jam. - Io mangio un tramezzino.
Ik eet een boterham. - Io mangio un tramezzino con la margarina.
Ik eet een boterham met halvarine. - Io mangio un tramezzino con margarina e pomodoro.
Ik eet een boterham met halvarine en tomaat. - Abbiamo bisogno di pane e riso.
We hebben brood en rijst nodig. - Abbiamo bisogno di pesce e bistecche.
We hebben vis en biefstuk nodig. - Abbiamo bisogno di pizza e spaghetti.
We hebben pizza en spaghetti nodig. - Di che cosa abbiamo ancora bisogno?
Wat hebben we nog nodig? - Abbiamo bisogno di carote e pomodori per la minestra.
We hebben wortelen en tomaten nodig voor de soep. - Dov’è un supermercato?
Waar is de supermarkt? - Stagioni
Seizoenen - Inverno
Winter - Estate
Zomer - Primavera
Lente - Autunno
Herfst - Cielo
Lucht - Nuvola
Wolk - Arcobaleno
Regenboog - Freddo
Koud - Caldo
Warm - Fa caldo
Het is heet - Fa freddo
Het is koud - C’è il sole
Het is zonnig - È nuvoloso
Het is bewolkt - C’è afa
Het is vochtig - Piove
Het regent - Nevica
Het sneeuwt - C’è vento
Het waait - Com’è il tempo?
Hoe is het weer? - Bel tempo
Goed weer - Maltempo
Slecht weer - Che temperatura c’è?
Wat is de temperatuur? - Ci sono ventiquattro gradi
Het is 24 graden