Fare la conoscenza – In l’olandese
Fare la conoscenza – In l’olandese
- Ciao!
Hallo! - Buongiorno!
Dag! - Come va?
Hoe gaat het? - Viene dall’Europa?
Komt u uit Europa? - Viene dall’America?
Komt u uit Amerika? - Viene dall’Asia?
Komt u uit Azië? - In quale hotel alloggia?
In welk hotel verblijft u? - Da quanto tempo è qui?
Hoe lang bent u er al? - Per quanto tempo rimane?
Hoe lang blijft u? - Le piace qui?
Bevalt het u hier? - È in vacanza?
Bent u hier met vakantie? - Mi venga a trovare!
Kom me een keer opzoeken! - Ecco il mio indirizzo.
Hier is mijn adres. - Ci vediamo domani?
Zien we elkaar morgen? - Mi dispiace, ho già un altro impegno.
Sorry, maar ik heb al plannen. - Ciao!
Dag! - Arrivederci!
Tot ziens! - A presto!
Tot gauw! - Compleanno
Verjaardag - Anniversario
Verjaardag - Vacanza
Vakantie - Funerale
Begrafenis - Laurea
Diploma uitreiking - Matrimonio
Bruiloft - Buon Anno Nuovo
Gelukkig nieuwjaar - Buon compleanno
Prettige verjaardag - Congratulazioni
Gefeliciteerd - Buona fortuna
Veel geluk - Regalo
Geschenk - Festa
Partij - Biglietto di compleanno
Verjaardagskaart - Celebrazione
Viering - Musica
Muziek - Vuoi ballare?
Wil je dansen? - Sì, voglio ballare
Ja, ik wil dansen - Non voglio ballare
Ik wil niet dansen - Mi vuoi sposare?
Wil je met me trouwen?