Attività – In l’olandese

Attività – In l’olandese

  • Che cosa fa Martha?
    Wat doet Martha?
  • Lavora in ufficio.
    Zij werkt op kantoor.
  • Lavora al computer.
    Zij werkt op de computer.
  • Dov’è Martha?
    Waar is Martha?
  • Al cinema.
    In de bioscoop.
  • Guarda un film.
    Zij kijkt naar een film.
  • Che cosa fa Peter?
    Wat doet Peter?
  • Studia all’università.
    Hij studeert aan de universiteit.
  • Studia lingue.
    Hij studeert talen.
  • Dov’è Peter?
    Waar is Peter?
  • Al bar.
    In het café.
  • Beve un caffè.
    Hij drinkt koffie.
  • Dove a loro piace andare?
    Waar gaan ze graag heen?
  • Al concerto.
    Naar een concert.
  • Gli piace ascoltare la musica.
    Zij luisteren graag naar muziek.
  • Dove non vanno volentieri?
    Waar gaan zij niet graag heen?
  • In discoteca.
    Naar de disco.
  • Non gli / a loro piace ballare.
    Zij dansen niet graag.
  • Galassia
    Sterrenstelsel
  • Stella
    Ster
  • Luna
    Maan
  • Pianeta
    Planeet
  • Asteroide
    Asteroïde
  • Cometa
    Komeet
  • Meteora
    Meteoor
  • Spazio
    Ruimte
  • Universo
    Heelal
  • Telescopio
    Telescoop