Im Haus – In Holländisch
Im Haus – In Holländisch
- Hier ist unser Haus.
Hier is ons huis. - Oben ist das Dach.
Het dak is boven. - Unten ist der Keller.
De kelder is beneden. - Hinter dem Haus ist ein Garten.
Achter het huis is de tuin. - Vor dem Haus ist keine Straße.
Voor het huis is er geen straat. - Neben dem Haus sind Bäume.
Er staan bomen naast het huis. - Hier ist meine Wohnung.
Hier is mijn woning. - Hier ist die Küche und das Bad.
Hier zijn de keuken en badkamer. - Dort sind das Wohnzimmer und das Schlafzimmer.
Daar zijn de woon- en slaapkamer. - Die Haustür ist geschlossen.
De voordeur is gesloten. - Aber die Fenster sind offen.
Maar de ramen zijn open. - Es ist heiß heute.
Het is heet vandaag. - Wir gehen in das Wohnzimmer.
Wij gaan naar de woonkamer. - Dort sind ein Sofa und ein Sessel.
Daar is een sofa en een fauteuil. - Setzen Sie sich!
Neemt u plaats! - Dort steht mein Computer.
Daar staat mijn computer. - Dort steht meine Stereoanlage.
Daar staat mijn stereo. - Der Fernseher ist ganz neu.
De televisie is helemaal nieuw. - Surfen
Surfen - Schwimmen
Zwemmen - Tauchen
Duiken - Radsport
Wielersport - Bogenschießen
Boogschieten - Segeln
Zeilen - Fechtsport
Schermen - Skifahren
Skiën - Snowboarden
Snowboarden - Eislaufen
Schaatsen - Boxen
Boksen - Laufen
Rennen - Gewichtheben
Gewichtheffen